Waarom maak ik me druk om eerherstel en excuses voor de KNIL Molukkers en hun nazaten?

“Hee Ad, waarom maak jij je zo druk om eerherstel van de KNIL-Molukkers en hun nazaten?” Die vraag krijg ik best vaak.

Dat zal ik uitleggen:

Ten eerste vanwege het grote ONRECHT: Vanuit mijn persoonlijke normen en waarden vind ik het onrechtvaardig wat deze mensen is aangedaan door de Staat der Nederlanden. Ik schaam me als Nederlander en als militair hoe de eerste generatie KNIL-Molukkers, nadat ze jaren uitermate loyaal Nederland dienden, behandeld zijn. Hoe ze in 1951 gedwongen naar Nederland verscheept werden. Vaak nadat ze gestreden hadden tegen de Japanners. Na hun jarenlange barre internering. En direct na hun bevrijding: weer jaren van strijd, nu tegen de TNI, zij aan zij met de Nederlandse militairen.

Ik schaam me dat ze in 1951 met hun gezinnen voor een “tijdelijk” verblijf naar Nederland gecommandeerd werden. Ik schaam me voor de uiterst kille ontvangst in mijn Nederland. En het werd daarna alleen nog maar erger: ontslag uit militaire dienst , stateloos geworden, opgehokt in zelfs voormalige Duitse kampen, uit- en buitengesloten van de Nederlandse maatschappij. Dit realiseren doet me, en u mag dit overdreven vinden, fysiek pijn als ik het dieper tot me laat doordringen.

Ik ben een militair bij de Koninklijke Landmacht. Ik ben luitenant-kolonel van het Regiment van Heutsz. Bij dit regiment heb ik de traditie van Van Heutsz vanaf 1982 als deel van mijn vorming meegekregen. Mijn regiment zet de traditie voort van de Nederlandse bijdrage in de Korea -oorlog en van, jawel, het KNIL.

PLICHT VAN DE WAPENBROEDER

De tweede reden dat ik me druk maak voor eerherstel is dat ik mijn “Van Heutszer-zijn” serieus neem. Omdat ik via het Regiment van Heutsz deels ook in de traditie van het KNIL gevormd ben. Ook daarom voel ik me geroepen, ja zelfs verplicht, om inhoud te geven aan datgene wat we bij Van Heutsz geleerd hebben. Namelijk dat we er als wapenbroeders altijd voor elkaar moeten zijn.

Talloze voorbeelden uit de geschiedenis van het KNIL, bijna altijd met Molukse militairen in een belangrijke zo niet de hoofdrol, geven binnen ons regiment historische en inspirerende voorbeelden. Deze inspiratie en traditie zorgen voor de speciale Van Heutsz wapenbroederband.

Als nu dienende van Heutszer maak ik deel uit van de wapenbroeders van vandaag. Maar juist ook als hedendaagse Van Heutszer besef ik dat wij minstens zo gevormd zijn door onze voorgangers: met name door de KNIL-ers en dus ook de KNIL-Molukkers. Ik zie deze mensen als mijn regiments voorouders, en dus ook als mijn Wapenbroeders. De meesteen heb ik nooit gekend. Maar door de wapenbroederband maken ze deel uit van wat ik ben. En juist dat deel maakt het tot mijn plicht om, nu ze dit zelf niet meer kunnen, het voor hen op te nemen. Ik mag ze niet in de steek laten. Dat zouden ze zelf ook nooit gedaan hebben. Ik kan helaas slechts datgene doen wat er nu nog kan: me inzetten voor eerherstel, erkenning, waardering en bovenal: excuses aan hen door de Staat der Nederlanden.

Er zijn al meerdere keren zogenaamde excuses gemaakt. Maar deze waren omfloerst, dubbelzinnig en onduidelijk. Ze waren nooit specifiek gericht aan de KNIL-Molukkers. Zo vindt Minister-President Rutte bijvoorbeeld in een kamerstuk van 14 december 2022 dat er al excuses gemaakt zijn t.a.v. de KNIL militairen. In dit kamerstuk worden echter de Nederlandse tekortkomingen t.o.v. de groep in één adem genoemd met de slachtoffers bij de voormalige vijand. Er is in dit stuk zelfs een paragraaf over dienstweigeraars. (kamerstuk 26 049 Indonesië Nr. 98 BRIEF VAN DE MINISTER-PRESIDENT)

Door de Molukse KNIL-militairen op deze manier in een soort alomvattend excuus, bijna en-passant, mee te nemen wordt eerder het omgekeerde bereik. Naar mijn mening is dit dan ook een zodanige reactie dat hier met geen mogelijkheid een volwaardig eerherstel, erkenning en waardering uit gedestilleerd kan worden.

Het is nu eind 2024 en nog steeds heeft de Staat der Nederlanden de KNIL-Militairen, hun gezinnen en hun nazaten geen excuses aangeboden.

Ik hoop dat minister-president Schoof wel bereid is datgene te doen wat al zijn voorgangers nagelaten hebben. Samen met een zich nu vormende groep van mensen zullen we ons hiervoor inspannen. Ikzelf doe dit op persoonlijke titel en niet als officiële vertegenwoordiger van mijn werkgever.